Oosterlinck, Wuyts Bogaerts
29/06/2022
Kwaliteit Zorgbeleid Bestuur Geestelijke gezondheidszorg

“De ggz-netwerken zijn opgericht voor de meest kwetsbare patiënten, die focus moeten we absoluut behouden”

Koen Oosterlinck (Broeders van Liefde), Jan Bogaerts (PC Bethanië) en Yves Wuyts (Zorgnet-Icuro) over 10 jaar ggz-netwerken

“De ggz-netwerken zijn opgericht voor de meest kwetsbare patiënten, die focus moeten we absoluut behouden”

De FOD Volksgezondheid liet de ggz-netwerken vorig jaar doorlichten naar aanleiding van hun tienjarig bestaan. Koen Oosterlinck, dagelijks bestuurder bij Organisatie Broeders van Liefde en voorzitter van het bestuurscollege geestelijke gezondheidszorg bij Zorgnet-Icuro, Jan Bogaerts, algemeen directeur bij Bethanië geestelijke gezondheidszorg (Emmaüs), en Yves Wuyts, stafmedewerker geestelijke gezondheidszorg bij Zorgnet-Icuro, maken een eigen evaluatie voor Zorgwijzer.

De introductie van de netwerken, eerst voor volwassenen en enkele jaren later ook voor kinderen en jongeren, betekende een belangrijke stap vooruit voor de geestelijke gezondheidszorg in ons land. De nieuwe organisatie kwam er deels als gevolg van een veranderende kijk op psychische problemen. Tezelfdertijd hielp ze de sector en de maatschappij om anders naar psychische problemen te kijken. Ruim tien jaar later zijn de netwerken uitgegroeid tot een fundament van de geestelijke gezondheidszorg. Wat gaat er nu echt goed en wat moet beter? En hoe ziet hun toekomst eruit?

Om die vragen te kunnen beantwoorden, is het belangrijk om eerst naar het verleden te kijken. Hoe zijn de netwerken voor volwassenen ontstaan?

Yves Wuyts: “In de jaren 1970 stond geestelijke gezondheidszorg synoniem voor residentiële psychiatrie. In 1976 kwam daar verandering in met de komst van de centra voor geestelijke gezondheidszorg. Het werd duidelijk dat niet alle psychische problemen 24 op 24u medische zorg vereisen. In de jaren 1990 deed de “vermaatschappelijking” van de ggz zijn intrede en ontstonden de initiatieven beschut wonen en de psychiatrische verzorgingstehuizen. Weliswaar nog altijd met zorg in voorzieningen. Nog eens 10 jaar later groeide het besef dat ggz ook buiten een voorziening georganiseerd kan worden en werden er allerlei pilootprojecten opgestart. Dat mondde uit in een “gemeenschappelijke verklaring”, wat we vandaag een interministeriële verklaring zouden noemen, gevolgd door een protocolakkoord.

Het cruciale moment kwam in 2007-2008. Toen zag het beruchte artikel 107 het levenslicht, op dat moment nog 97ter. De federale regering besliste om de financieringsregels voor psychiatrische ziekenhuizen te “flexibiliseren”: ziekenhuizen konden het budget dat vrijkwam door de afbouw van bedden behouden áls ze dat geld investeerden in andere zorginitiatieven.

Yves Wuyts
Yves Wuyts

Tot daar de prelude. In 2010 vroegen de verschillende overheden aan zorgvoorzieningen om zich te organiseren in werkingsgebieden van 300.000 à 500.000 inwoners. De netwerken voor volwassenen waren geboren. In 2015 volgden de netwerken kinderen en jongeren. Dat is de geschiedenis van de netwerken in een notendop.”

Ineens een aanbod organiseren voor een hele regio, en dat met veel verschillende actoren. Het lijkt verre van evident. Hoe ging dat in de praktijk?

Jan Bogaerts: “Vóór de netwerken was er weinig concrete samenwerking. Niet tussen de ggz en andere sectoren, maar ook niet tussen ggz-actoren onderling. De komst van de netwerken heeft dat veranderd. In Antwerpen is die samenwerking zeer bottom-up gegroeid, vanuit een “relationeel vertrouwen” tussen de verschillende hoofdactoren. Zagen we noden op het terrein, dan bespraken we samen hoe we die het best konden aanpakken. Dat kwam niet van een federale overheid of een Interministeriële Conferentie Volksgezondheid die ons zei wat we moesten doen.”

Yves Wuyts: “De opdracht voor de netwerken om een werkingsgebied af te bakenen, heeft geholpen om er een gedeeld verhaal van te maken over voorzieningen en diensten heen”

Spraken al die verschillende ggz- en welzijnsactoren voordien helemaal niet met elkaar?

Koen Oosterlinck: “Toch wel, maar het hing af van toevalligheden: wie kende wie, wie had waar contacten enz. Er bestonden wel al een aantal brugfuncties die de verbinding moesten helpen maken, maar een duidelijk systeem zat er niet in.”

Jan Bogaerts:Je had ook een grote mate van vrijblijvendheid. Als er gesproken werd met elkaar, bleef dat altijd zeer “vriendelijk”. Niemand durfde of wilde de ander op zijn of haar verantwoordelijkheden wijzen. Dat blijft trouwens ook vandaag nog een aandachtspunt.”

Yves Wuyts: “Met de netwerken kregen alle actoren ineens een gemeenschappelijk verantwoordelijkheidsgebied. Vroeger had iedereen zijn eigen aantrekkingspool, elke voorziening haar eigen “ding”. In het best geval maakten ze onderling afspraken zodat ze twee straten van elkaar niet hetzelfde deden. De opdracht voor de netwerken om een werkingsgebied af te bakenen, heeft geholpen om er een gedeeld verhaal van te maken over voorzieningen en diensten heen.”

Koen Oosterlinck:Voor de patiënt betekende het een enorme stap vooruit op het vlak van toegankelijkheid. Met de hervorming slaagden we erin meer mensen met psychische noden toegang te geven tot professionele hulp. Voordien was er ook meer sprake van het ‘lokettensyndroom’: een patiënt meldde zich ergens aan en kon daar ofwel geholpen worden ofwel niet. Indien niet, dan begon de zoektocht van vooraf aan. Dankzij de netwerken werd een patiënt veel minder aan zijn of haar lot overgelaten.”

Is dat de grootste verdienste van de netwerken, het verbeteren van de toegankelijkheid van geestelijke gezondheidszorg?

Koen Oosterlinck: “Voor mij wel, ja. Samen met de meer gestroomlijnde manier van werken: door het delen van instrumentaria en protocollen werd het duidelijker hoe je iemand die zich met een bepaald probleem aanmeldt, het best opvangt. Die stroomlijning is met de nodige flexibiliteit kunnen gebeuren, er is nooit één model hiërarchisch doorgeduwd.

Koen Oosterlinck: “Met de hervorming slaagden we er in meer mensen met psychische noden toegang te geven tot professionele hulp. Voordien was er meer sprake van het ‘lokettensyndroom’: een patiënt meldde zich ergens aan en kon daar ofwel geholpen worden ofwel niet”

De verhoogde toegankelijkheid brengt tezelfdertijd een spanningsveld met zich mee. We bereiken meer mensen, maar we moeten opletten dat mensen met een ernstige psychiatrische aandoening (EPA) daar de dupe niet van worden. De middelen voor ggz zijn dan wel toegenomen, de totale middelen die verdeeld worden blijven schaars. Meer inzetten op zorg voor milde of matige psychische problemen is goed, maar mag niet leiden tot minder aandacht voor EPA-patiënten. Het moet een én-én-verhaal zijn.”

Jan Bogaerts
Jan Bogaerts

Jan Bogaerts: “Overheden zetten steeds meer in op de public mental health-benadering (brede aandacht voor psychische klachten, van het doorbreken van taboe en preventie tot zogenaamde geschakelde zorg, nvdr; zie ook elders in deze Zorgwijzer). Daar is niets mis mee, integendeel! Maar de trend om alles in de schoot van de netwerken te schuiven is dat wel. Een instrument moet je juist inzetten. De netwerken zijn opgericht voor mensen met complexe psychische noden. Om te zorgen dat ze niet langer continu in het ziekenhuis moeten blijven maar in de mate van het mogelijke kunnen terugkeren naar de maatschappij. Door de focus van de netwerken te verbreden, verwatert onvermijdelijk die kerntaak. En dat gaat ten koste van de meest kwetsbaren.”

Waarom is eerstelijnspsychologische zorg dan eigenlijk ondergebracht in de netwerken, een vehikel voor gespecialiseerde zorg?

Yves Wuyts: “Je had een aantal bewegingen die elkaar kruisten. Er waren de netwerken die steeds matuurder werden, je had de druk van psychologen rond terugbetaling en er was het opkomende idee van public mental health. De overheid heeft die drie aan elkaar gelinkt: om niet elke psycholoog te moeten terugbetalen, werd eerstelijnspsychologische zorg ingekanteld in de netwerken. De netwerken moesten gaan samenzitten met eerstelijnspsychologen om te beslissen hoe, waar en hoeveel sessies terugbetaald zouden worden. En in één beweging werd het concept van public mental health op de netwerken geplakt: hun verantwoordelijkheid werd uitgebreid van EPA-patiënten naar álle inwoners in hun werkingsgebied. Van geen tot een beetje tot zware psychische problemen.”

Jan Bogaerts: “De overheid juicht onze decentrale, bottom-up ontwikkeling toe, maar intussen gebruikt ze de netwerken steeds meer om top-down beleid te voeren. Bovendien koppelen ze daar een heleboel centrale registraties aan. Die twee houdingen zijn zeer moeilijk met elkaar te verzoenen.”

Koen Oosterlinck: “Dat klopt! We zijn natuurlijk tevreden dat de overheid met extra middelen komt voor die nieuwe beleidsinitiatieven, maar er is voldoende marge nodig om ze goed in te kunnen zetten.”

Jan raakte daarnet de registratielast aan. Die komt vaak terug als uiting van de doorgedreven controledrang van de overheid. Kunnen jullie een voorbeeld geven?

Jan Bogaerts: “Eind vorig jaar hebben we extra middelen gekregen voor de zorg voor oudere patiënten. Op zich was dat een goede zaak, maar er zitten heel wat registraties achter die klinisch gezien niet interessant zijn.”

Yves Wuyts: “Het erge is dat elk nieuw project nieuwe, afzonderlijke registraties met zich meebrengt. Zonder ten gronde na te denken welke gegevens we waarvoor nodig hebben.”

Koen Oosterlinck:Als sector zijn we vóór dataregistratie. Maar het moet wel om de juiste gegevens gaan én ze moeten voor iets dienen. Nu weten we vaak zelfs niet wat er gebeurt met de data die we aanleveren.”

Jan Bogaerts: “Voor velen voelen die registraties aan als een gebrek aan vertrouwen van de overheid. Soms is dat misschien terecht, maar ons continu data laten registreren is niet de oplossing. Het is zoals straffen en belonen: je bekomt geen ander gedrag door iemand af en toe te straffen en af en toe te belonen.”

Jan Bogaerts: “Door de focus van de netwerken te verbreden, verwatert die kerntaak onvermijdelijk. En dat gaat ten koste van de meest kwetsbaren”

Koen Oosterlinck:Er steekt soms ook een fout denken achter, namelijk de idee dat de ggz alle gedragsproblemen kan oplossen. Alsof we mensen in de ‘machine van de ggz’ kunnen duwen en hen daarna ‘gezond en wel’ terug afleveren. Maar zo werkt het natuurlijk niet.”

Jan Bogaerts: “Een ernstig psychisch probleem (inclusief EPA) is doorgaans een chronisch probleem dat je niet ‘oplost’, je moet ermee leren omgaan. Iemand kan zeer goede periodes beleven, maar kan het op bepaalde momenten ook nog erg moeilijk krijgen. Die nuances worden niet gevat in statische data. Als sector kúnnen wij gewoonweg niet zeggen: die interventie levert altijd dat resultaat op. Het gaat over een persoon in een context, en de mensen rondom hem of haar hebben vaak meer invloed dan wij als professionals.”

Er gaan steeds meer aandacht en middelen naar de ggz, maar vanuit de netwerken lijken jullie toch bezorgd. Er is de groeiende spanning tussen een bottom-up en top-down ontwikkeling van de netwerken, de verhoogde toegankelijkheid die jullie kernfocus verwatert, de registratielast die zwaar weegt… Hoe zien jullie de toekomst?

Jan Bogaerts: “Wat ik absoluut wil benadrukken, en ik denk iedereen met mij, is dat de evolutie van de voorbije jaren positief is (iedereen rond de tafel knikt instemmend). Onze capaciteit is echt versterkt. Maar dat neemt niet weg dat we ons zorgen maken over bepaalde evoluties.”

Koen Oosterlinck
Koen Oosterlinck

Koen Oosterlinck:De netwerken zijn een goed instrument. Maar voor hun verdere ontwikkeling hebben we nood aan vertrouwen van de overheid. De overheid kan, neen, moet ons uitdagen. Maar het laatste wat mag gebeuren, is dat er één model wordt opgelegd. Zo negeer je de bottom-up kracht en dynamiek die de netwerken hebben gebracht tot waar we vandaag staan. Ja, de overheid mag bepalen wat we moeten doen. Maar hoe we dat doen, dat moeten we als netwerken toch vrijer kunnen invullen.”

Yves Wuyts: “Ik vergelijk het graag met micro- en macromanagement. Vandaag houdt de overheid zich te veel bezig met micromanagement. Ze stuurt nu vooral op input, terwijl ze veel beter zou sturen op output. En voor de netwerken is die output goede zorg voor de psychisch meest kwetsbare burgers. Daar zullen wij op blijven hameren.”

TEKST: TIJS RUYSSCHAERT – BEELD: TINI CLEEMPUT

Reactie toevoegen

De inhoud van dit veld is privé en zal niet openbaar worden gemaakt.